Tot de jaren ’40 werd hoofdzakelijk gebruikgemaakt van ijzeroxide bij het polijsten van glas, maar ook andere materialen zoals silica en tinoxide werden gebruikt. In de jaren ’50 werd ontdekt dat ceriumoxide een beter polijstmiddel is en hier gaat tot op heden de voorkeur naar uit.
Ceriumoxide, dat behoort tot de groep elementen die de zeldzame aardmetalen worden genoemd, komt in de natuur in diverse vormen voor. De twee commercieel belangrijkste zijn bastaniet, een complex fluorcarbonaat, en monaziet, een fosfaat.
Voor het produceren van het polijstpoeder wordt ongeveer 80% ceriumoxide en 20% andere zeldzame aardmetalen gebruikt. Wanneer het polijstpoeder op glas wordt aangebracht, reageert het met het oppervlak om een complexe verbinding van cerium-zuurstof-silicium zachter dan glas te produceren. Deze zachtere oppervlaktelaag kan dan gemakkelijker worden aangebracht om het uiteindelijke gepolijste oppervlak te produceren. Omdat polijsten de laatste stap is in het oppervlakteproces, mag niet worden verwacht dat fouten die zijn gemaakt tijdens eerdere stappen worden verwijderd bij het vormen en gladmaken van de vorm. Het is daarom noodzakelijk dat eerdere stappen, afschuinen en gladmaken correct en nauwkeurig worden uitgevoerd.